Milieuprestatie bij renovatie en transformatie
Nederland moet verduurzamen en dat betekent dat er een grote verduurzamingsopgave voor de bestaande bouw in het verschiet ligt. Het is wel zo logisch dat hierbij ook naar de milieubelasting als gevolg van het gebruik van materialen wordt gekeken.
Om deze te meten is de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken beschikbaar. Aangezien de methode is ontwikkeld met het oog op nieuwbouw, leidde het tot de vraag op welke wijze de Bepalingsmethode bij ingrepen in de bestaande bouw kan worden ingezet. Het onderzoek daartoe is uitgevoerd door W/E adviseurs en resulteerde in een addendum bij de Bepalingsmethode. Er is bewust gekozen voor een addendum, omdat het onwenselijk is als er een aparte berekeningsmethodiek zou ontstaan. Het ‘Addendum Renovatie en Transformatie’ beschrijft de methodische uitbreiding voor de toepassing bij renovatie en transformatie.
Het addendum is bedoeld voor projecten waarbij sprake is van een serieuze verbouwing waarbij de materiaalstaat van het gebouw ingrijpend zal veranderen. Voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van nieuwe gevel bij een woning en de transformatie van een kantoor tot verschillende woningen. Het addendum is niet bedoeld voor onderhoud en lichte ingrepen zoals het plaatsen van een enkele dakkapel.
De methodiek richt zich op verbouwingen die niet bij de nieuwbouw waren voorzien en die niet in de oorspronkelijke MPG-berekening (onder fase B5 ‘Hernieuwing’) zijn meegenomen. Dit is het geval als gaandeweg de gebouwlevensloop blijkt dat een renovatie of een transformatie noodzakelijk is om dreigende leegstand of sloop van het bouwwerk te voorkomen.
Deze figuur geeft in een notendop de MPG-berekening voor verbouw. In de figuur wordt uitgegaan van een gebouw dat in 1980 is gebouwd met een beoogde van levensduur van 100 jaar en dat in 2020 wordt verbouwd.
Voor de MPG-berekening verbouw worden de volgende producten onderscheiden en in beschouwing genomen:
- de bij de ingreep verwijderde producten
- de bij de ingreep toegevoegde producten
- de bij de ingreep gehandhaafde producten (producten waarmee bij de ingreep niets gebeurt en de het planmatig onderhoud onveranderd doorlopen).
De rekenregels van het addendum zijn op dit onderscheid gebaseerd. Voor deze 3 typen producten wordt de milieu-impact geïnventariseerd en daarna opgeteld tot de totale milieubelasting (MKI gebouw). Van belang is vervolgens de beschouwingsperiode, omdat dit de periode is waarover de MKI gebouw wordt afgeschreven. Bij nieuwbouw betreft het de gehele gebouwlevensduur (periode nieuwbouw tot en met sloop). Bij verbouw ligt dat anders. Bij verbouw betreft het de periode vanaf het moment van de ingreep tot en met de sloop. Deze periode wordt aangeduid met de restlevensduur
Bij de ingreep wordt voor de in het bestaande gebouw aanwezige producten (die verwijderd worden of gehandhaafd blijven) bepaald wat de nog niet afgeschreven milieubelasting is. Dit gebeurt op basis van de verhouding tussen de restlevensduur van het product en de theoretische product-levensduur.
Hoe hoger de restlevensduur, des te hoger de niet afgeschreven milieulast. Als een gevel van een kantoor na 20 jaar wordt vervangen terwijl de theoretische productlevensduur 50 jaar is, dan bedraagt de restfrequentie 30/50e en is de niet afgeschreven milieulast 30/50e x de MKI van de gevel. Bij de te verwijderen producten wordt deze 30/50e MKIgevel als extra milieulast aan de totale milieulast van het gebouw toegevoegd.
Ook bij de gehandhaafde producten wordt de niet afgeschreven milieulast van het aanwezige product meegenomen. Maar hier staat tegenover dat het product gedurende zijn restlevensduur functioneel blijft, en de eerstvolgende vervanging pas na verloop van de restlevensduur aan de orde is. Hierdoor is de vervangingsfrequentie minder dan in het geval er bij de ingreep een nieuw product was toegevoegd. Voor een gehandhaafde CV-ketel die bij de ingreep 5 jaar oud is en die een theoretische levensduur van 15 jaar heeft, is de restlevensduur 10 jaar. Dit betekent dat pas 10 jaar na de ingreep de eerstvolgende vervanging nodig is.
Bij langcyclische producten waarbij de (theoretische) restlevensduur van het product langer is dan de restlevensduur van het gebouw, zal er in het geheel geen vervanging meer plaatsvinden Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn bij de gevel uit het voorbeeld (restlevensduur 30 jaar) in de situatie waarbij de restlevensduur van het gebouw 25 jaar is.
Na de ingreep is er sprake van een nieuwe situatie en kan de restlevensduur (en daarmee de totale levensduur) aanzienlijk langer worden dan bij de nieuwbouw is voorzien. De default gebouwlevensduur minus de leeftijd van het gebouw volstaat dan niet.
De verlenging van de restlevensduur kan een positief effect hebben op de MKI van langcyclische producten (bijvoorbeeld een casco), waarvan de theoretische productlevensduur langer of gelijk langer is aan de restlevensduur van het gebouw. Daarentegen zal bij verlenging van de levensduur van het gebouw het aantal vervangings- en onderhoudscycli van veel (kortcyclische) producten toenemen. Dit heeft een negatief effect op de totale milieubelasting (MKIgebouw).De toegevoegde producten worden hetzelfde behandeld als bij producten die bij nieuwbouw worden ingebracht. Het enige verschil is de beschouwingsperiode. Bij verbouw loopt de beschouwingsperiode van de ingreep tot en met de sloop; bij nieuwbouw loopt deze van de oplevering tot en met de sloop.
Het addendum geeft aan dat de onderstaande aspecten van invloed zijn op de MPG-verbouw:
- de bereikte levensduurverlenging gebouw ten opzichte van restlevensduur zonder ingreep (langer is positief)
- een groter of kleiner BVO na de ingreep
- het aandeel ‘verwijderd’ versus ‘gehandhaafd’ product (handhaven is vaak positief)
- betreft het langcyclische of kortcyclische producten (bij langcyclische producten is het effect van handhaving en levensduurverlenging groter)
- de hoeveelheid aan nieuw ingebrachte producten (meer is negatief, tenzij ook het gebruiksoppervlakte vergroot wordt)
- de materiaalkeuze bij vervanging en de toevoeging van nieuwe producten (bij de gehandhaafde producten geldt het uitgangspunt dat de reguliere vervangingen worden doorgezet met de huidige materialen)
Het addendum gaat ook nader in op de waardering van hergebruik en de allocatie van de milieu-impact per productcategorie.